Wij moeten wat meer durven
Geschreven door Teun van der Leer
Donderdag 30 november promoveerde Jelle Horjus op een biografie over Jannes Reiling (1923-2005) getiteld ‘Wij moeten wat meer durven’. Ik heb er de afgelopen twee weken zeer genoeglijke uren mee beleefd om drie redenen: 1) Jannes was mijn leermeester en ik heb goede herinneringen aan zijn colleges en zijn grote liefde voor en kennis van de tekst van met name het Nieuwe Testament, waar ik nog altijd de vruchten van pluk. 2) Ik zeg altijd tegen de studenten dat de weg naar de toekomst over het verleden loopt; we moeten weten op wiens schouders we staan, willen we werkelijk verder kunnen kijken. Daarom is dit een belangrijk en leerzaam boek over een flink stuk van onze geschiedenis als Nederlandse baptisten. 3) Jelle heeft een vlotte en hier en daar meeslepende schrijfstijl, waardoor het boek – niet heel gebruikelijk voor een proefschrift - heel prettig en vlot leest.
Baptistengeslacht
Jannes Reiling komt uit een echt baptistengeslacht, voor zover we daar eigenlijk van kunnen spreken: zijn overgrootvader behoorde tot de eerste zeven baptisten in Nederland die op 15 mei 1845 achter diens boerderij werden gedoopt. Zijn vader, Koop Reiling, was een prominente predikant en jarenlang Unie-bestuurder. Zijn tante, Geertruida Reiling, was de eerste zendeling die vanuit Nederland door de baptisten werd uitgezonden. Zijn broer Romke was een bekende voorganger-evangelist en indrukwekkende kanseltijger. Gedrieën, Koop, Jannes en Romke, werden ze wel de ‘Reiling maffia’ genoemd. Dat laatste weliswaar met een knipoog, maar toch niet zonder reden: de Reilings hebben samen een forse stempel op het Unie-leven gezet en wisten regelmatig (niet altijd) hun zin door te drijven. Horjus schrijft daar eerlijk en onopgesmukt over, zodat het boek – terecht zou ook Jannes zelf hebben gezegd, denk ik – geen hagiografie is geworden. Tegelijk wordt overduidelijk welke enorme verdienste Jannes Reiling heeft gehad voor de Unie en met name voor de voorgangersopleiding.
Centrale plaats voor de Schrift
Horjus benoemt die verdienste vooral op vier terreinen: de oecumene, de universiteit, de vrouw in het ambt en de acceptatie van homoseksuele gelovigen. Ik herken ze stuk voor stuk, maar mis er toch één, wat mij betreft niet de minste: het bewaren van de geloofsgemeenschap bij de Bijbel in al haar breedte en diepte. Voor sommigen staat dat misschien een beetje haaks op die andere vier onderwerpen, maar voor Reiling kwam dat nu juist voort uit een serieuze en eerbiedige omgang met de Schrift. Daarover mocht je best met hem van mening verschillen, maar dan wel graag vanuit onbevooroordeelde Schriftstudie en niet vanuit vooringenomen standpunten. In de brochure ‘Heden en toekomst’ sprak hij er in 1980 zijn grote zorg over uit dat de Bijbel in onze gemeenten heel weinig aan het woord komt (vaak alleen maar in de prediking), waardoor de traditie vaak fungeert als regel en raam van uitleg, en niet de Schrift zelf. Testcase voor de vraag of de Bijbel echt het laatste woord heeft is of de dingen, juist ook de controversiële, bespreekbaar zijn. Dat was en is het vaak niet omdat we onze mening al klaar hebben. Daarom is mijns inziens Reilings advies aan het slot van deze brochure nog steeds brandend actueel: ‘Als er iets nodig is in onze gemeenten, dan is het dit: de Bijbel moet een veel centralere plaats krijgen in het gemeenteleven. De gemeente moet een leerhuis worden waar de omgang met de Schrift in het middelpunt staat. Alleen het levende Woord van God is bij machte die krachten van vernieuwing vrij te maken die wij voor de toekomst dringend nodig hebben’ (43). Naar aanleiding van dit citaat nog twee reflecties op deze biografie.
Vrijzinnig?
Ik vind het erg jammer en ook onzorgvuldig dat Jelle Horjus het woord vrijzinnigheid enkele malen gebruikt, zelfs op de achterflap van het boek. Jannes Reiling was veel – kampeerder, motorcrosser, bestuurder, voetballiefhebber, docent enz. – maar hij was niet vrijzinnig! Het aparte is dat dit boek dat op diverse plaatsen ook aantoont. Zo concludeert de auteur nota bene zelf al in zijn inleiding: ‘Theologisch is Reiling altijd keurig binnen de lijnen gebleven van wat in het protestantisme gangbaar was. Reiling was geen dissident of oproerkraaier maar een baptistentheoloog die tot het eind van zijn leven bleef geloven in “d’aloude tijding”, het evangelie van kruis en opstanding.’ (11) En ook elders laat hij zien dat Reiling zich juist op dat punt bleef onderscheiden, bijv. als een collega hem schrijft niet meer uit de voeten te kunnen met de verzoening door het kruis en werkelijkheid van de opstanding. ‘Zover was Reiling niet’, schrijft Horjus, ‘en zover zou hij ook nooit komen.’ (159) Ook citeert hij Reiling zelf een keer letterlijk als die in De Christen schrijft ‘ik ben zeer beslist niet vrijzinnig’, ook al is dat in het verband van een pleidooi het gesprek met vrijzinnigen niet uit de weg te gaan (256). Maar ook in dat gesprek, zoals hij dat na zijn emeritaat voert met vrijzinnige theologen, blijft Reiling onverkort vasthouden aan de historiciteit van de lichamelijke opstanding van Christus (381).
Meer durven
Mijn tweede reflectie is deze. De goedgekozen titel van het boek is ‘Wij moeten meer durven’, uit een toespraak van de jonge Reiling voor de jeugd. Ik zou het mooi vinden als wij vandaag de dag vanuit diezelfde passie voor het samen onbevangen en open lezen van de Schrift, meer zouden durven als het gaat om het zoeken van eenheid met andere kerken, het voeren van het academische gesprek met iedereen, en het geven van ruimte aan vrouwen en homoseksuelen binnen onze gemeenschap. Niet dat het mij direct helder is hoe dat dan precies moet en mag, maar juist daarom wil ik dat gesprek. In een klimaat van wederzijds vertrouwen en met een flinke dosis lef om op weg te gaan zonder bij voorbaat al te weten waar je uitkomen zult. Ooit is onze geloofsvader Abraham ook zo begonnen… (Hebr. 11:8).
Teun van der Leer is voorganger van de Cama Parousia Gemeente in Woerden en docent en oud-rector van het Baptisten Seminarium