Skip to main content

Jezus' tempelkritiek


Geschreven door Henk Bakker

07 juni 2018
Geplaatst op 07 juni 2018

Het allerleukste van onderwijs is dat je er bovenop zit als studenten zich ontwikkelen en tot nieuwe inzichten en vaardigheden komen. Enkele maanden geleden was dit goed merkbaar bij het vak Bijbelse Theologie van het Nieuwe Testament, een vak waarin een belangrijk thema in de opbouw van het Nieuwe Testament wordt gevolgd. Dit jaar ging het over ‘de tempelkritiek van Jezus’, een sleutelthema om een visie te ontwikkelen op Jezus en de vroege christenen.

De studenten noemden het verfrissend en uitdagend om dit thema grondig in een essay uit te werken en in de colleges te bespreken. Hun zicht op de tijd van Jezus en de tempelkritiek veranderde en verdiepte aanmerkelijk. Ook in de vertaalslag van toen naar nu stelt Jezus’ tempelkritiek ons voor vragen. Zijn onderwijs is nog even actueel, ook met betrekking tot de vraag hoe wij vandaag de dag vanuit christelijk perspectief naar de eventuele herbouw van de tempel in Jeruzalem kunnen kijken. Het is de vraag of Jezus in onze tijd een aanhanger zou zijn van de gedachte om de tempel (snel) te herbouwen. Moeten christenen zich hier wel mee bezighouden en hoe onderbouwt men dit initiatief vanuit Jezus’ onderwijs? Ik heb daar tot nu toe geen gedegen onderbouwing van gezien.

Voor wie dit interessant vindt heb ik hieronder een en ander uitgewerkt over de tempelkritiek van Jezus. De opbouw is als volgt: (1) eerst bespreek ik Nieuwtestamentische teksten die fundamenteel zijn voor ons begrip van Jezus’ tempelkritiek; (2) dan laat ik zien dat de tempel onderdeel is van een Herodiaans compromis en dat het verzet daartegen sterk is; (3) ook wordt duidelijk dat vanuit meerdere kanten is geprofeteerd dat de tempel geschonden zal worden; (4) ten slotte ga ik in op Paulus’ verwachting betreffende de tempel en rond ik het korte overzicht af met enkele kritische opmerkingen en vragen.

(1) Jezus’ tempelkritiek

Tempelkritiek is niet nieuw. In het Oude Testament komt tempelkritiek bij de grote profeten veel voor. Bijvoorbeeld Jesaja is fel als hij een confrontatie heeft gehad met de priesters en de profeten (Jes. 28:7-22). Buiten kijf staat dat de tempel er dient te zijn en een centrale plaats heeft in Israëls dienst aan God. De kritiek richt zich dan ook niet daarop, maar wel op de wijze waarop de dienst gebeurt, zowel door de priesters als het volk.

Hoezeer de tempel in de tijd van Jezus aanleiding en oorzaak van conflict is, blijkt uit de evangeliën. Johannes vertelt aan het begin van zijn evangelie dat Jezus’ bezoek aan de tempel kort voor Pesach op een confrontatie uitloopt. Bij het zien van alle handel op het tempelplein komt Jezus in actie. Met een touw drijft hij kooplui met hun offerdieren het plein af. De geldwisseltafels duwt hij om en het geld werpt hij op de grond. Openlijk verwijt hij de handelaren dat zij het huis van God de Vader tot koopmarkt hebben gemaakt (Joh. 2:13-20). Met andere woorden, de tempel dreigt de functie van plaats van aanbidding te verliezen en een plaats voor dieven te worden (vgl. Marc. 11:17). Er wordt flink verdiend aan de verkoop van offerdieren en het omwisselen van geld. Van heinde en verre komen Joden en niet-Joden naar Jeruzalem toe om de grote Joodse feesten te vieren.

Als de autoriteiten Jezus vervolgens naar zijn bevoegdheid vragen – want op deze manier kritiek uiten op de tempel is niet zomaar wat – dan doet hij een verbijsterende uitspraak. Hij zegt: ‘Breek deze tempel maar af, en ik zal hem in drie dagen weer opbouwen’ (Joh. 2:19). Het gezag reageert met te zeggen dat er zesenveertig jaar over gedaan is om de tempel de vorm en uitstraling te geven die het heeft en nu zou Jezus de tempel in drie dagen herbouwen? Men begrijpt niet wat hij bedoelt, maar duidelijk is wel dat Jezus zich kritisch uitlaat over alle reilen en zeilen in en rond de tempel. En als Jezus’ aanhang groeit, wordt zijn kritiek in toenemende mate als dreigement aangevoeld.

Onder Jezus’ volgelingen bevinden zich zowel zelotische activisten die Rome bestrijden, als belastinginners die met Rome samenwerken, zoals bijvoorbeeld Simon de Zeloot en Mattheüs (Luc. 6:15; Mt. 9:9). Een groter verschil is niet denkbaar. De groep rond Jezus kent zeer uiteenlopende en ook tegengestelde types en het is de persoon van Jezus die de uitersten bijeenhoudt. De leerlingen zijn erop gespitst om van hem te horen dat het compromisrijke Jeruzalem weliswaar een trekpleister van Godzoekers is, maar dat het met de tempeldienst toch echt gedaan is. Eindelijk wordt op de allerheiligste plaats orde op zaken gesteld en Jezus speelt daarbij een sleutelrol.

De leerlingen gaan ervanuit dat Jezus op een zeker moment in Jeruzalem de macht uit handen van God ontvangt en Zijn Koninkrijk aanbreekt. Lucas tekent die spanning op meesterlijke wijze. Als de leerlingen in Jericho zijn, dichtbij Jeruzalem, menen zij dat Gods nieuwe orde binnen afzienbare tijd aanvangt. Tot viermaal toe vermeldt Lucas dat Jezus dan steeds dichter in de buurt van de heilige stad komt. Bij de vierde keer breekt zijn hart over het lot van de stad en weent hij. Geen steen zal op de andere blijven. Daarop gaat hij de tempel binnen om de kooplui eruit te drijven (Luc. 19:11, 29, 37, 41, 45; Marc. 11:11). Wederom laat Jezus zien waar het misgaat. De tempel dient een huis van gebed te zijn, maar is dat niet meer. Eigenbelang en hebzucht winnen het van ware devotie.

            Als Jezus het tempelplein opgaat en zijn verontwaardiging laat blijken, doet hij wat veel Joden wel denken maar niet durven. Het tempelplein is bedoeld om ruimte te bieden aan niet-Joden om tot Gods ‘woning’ te naderen. Joden staan weliswaar dichterbij dan niet-Joden, maar het is heidenen gegund om op het tempelplein te komen. Op het plein staat een scheidsmuur van ongeveer 1.22 meter hoog waarvoor zij moeten blijven staan. Ze kunnen dus niet doorlopen, maar komen wel op het tempelplein (zie Efez. 2:11-22 en Hand. 21:29). Vooral Marcus benadrukt dit in zijn weergave van de tempelreiniging. Jezus zegt luid en duidelijk dat Gods huis een gebedshuis voor ‘alle volken’ is en neemt de tijd om een en ander daarover te zeggen. Ondertussen staat hij niet toe dat anderen ook maar iets over het tempelplein dragen (Marc. 11:16-17). Het komt er kortgezegd op neer dat hij het tempelplein even bezet houdt. De dag ervoor heeft hij de omgeving aandachtig bekeken (Marc. 11:11), dus het stellen van deze symbolische zuiveringsdaad is gepland en voorbereid.

            Als de verwachtingen van Jezus’ leerlingen hooggespannen zijn, dan is het resultaat van de entree in Jeruzalem ronduit teleurstellend voor hen. De zaken lopen met een sisser af, want Jezus pakt uiteindelijk niet door. Hij wordt gearresteerd, terechtgesteld, en de leerlingen vluchten weg. De burcht Antonia, waar de Romeinse soldaten gelegerd zijn, blijft een bolwerk van Romeinse macht en trots. Kort daarna spreken twee leerlingen van Jezus hun teleurstelling uit over de ondergang van de beweging. Lucas verwoordt die: ‘Wij leefden in de hoop dat hij degene was die Israël zou bevrijden’ (Luc. 24:21). Met andere woorden: de hoop is vervlogen, Jezus is weggewerkt en rond de tempel verandert er niets.

Maar Jezus heeft zich niet alleen kritisch over het functioneren van de tempel uitgelaten en in bedekte termen aangegeven dat hij het huis van God herbouwt als het wordt afgebroken. Zijn woorden reiken verder. In enkele profetieën kondigt hij de verwoesting van Jeruzalem aan die zo’n veertig jaar later daadwerkelijk plaatsvindt (70 AD). Met de stad wordt ook de tempel afgebroken. De evangelist Lucas benadrukt de concreetheid daarvan. Drie momenten vermeldt hij waarop Jezus een schaduw van de naderende ondergang over de stad werpt. Eerst kondigt hij aan dat Jeruzalem aan zijn lot wordt overgelaten en zal worden belegerd en verwoest (Luc. 13:33-35). Enkele dagen later weent hij over de stad en spreekt hij tot haar hart alsof Jeruzalem een persoon is (Luc. 19:41-44). Als Jezus kort daarna met zijn leerlingen op de Olijfberg zit, wijzen zij hem op de gewelven en de architectuur. Maar zijn reactie is kort en verontrustend: ‘Wat jullie hier zien – er zullen dagen komen waarop geen steen op de andere zal blijven; alles zal worden afgebroken’ (Luc. 21:5-6).

Jezus benoemt op deze momenten het ondenkbare en meest verschrikkelijke wat het Joodse volk kan overkomen, namelijk dat de tempeldienst ophoudt te bestaan. Dan wordt het hart uit de Joodse religie gerukt. Zonder tempel en priesterdienst valt het cement uit de Joodse samenleving weg. Als Jezus’ leerlingen doorvragen over het wat, het hoe en het wanneer van dit schokkende bericht, voegt hij eraan toe dat niet alleen de tempel maar heel de stad verwoest wordt: ‘Wanneer jullie zien dat Jeruzalem door legertroepen omsingeld is, weet dan dat de verwoesting van de stad nabij is’ (Luc. 21:6, 20. Vgl. Marc. 13:2; Mt. 24:2). Het nieuws is nauwelijks te bevatten. Tempel en stad gaan over in vreemde handen en worden met de grond gelijk gemaakt. Binnen afzienbare tijd staat het te gebeuren. Er gaat niet meer dan een generatie overheen voordat het zover is.

Bij Jezus’ arrestatie spelen de dreigende woorden tegen de tempel een beslissende rol. Marcus maakt dit duidelijk door de aanklacht te vermelden die enkele valse getuigen tegen hem inbrengen. Jezus zou hebben gezegd dat hij de tempel die door mensenhanden is gemaakt zou afbreken en een andere zou opbouwen die niet door mensenhanden is gemaakt (Marc. 14:58). Ook al heeft hij niet gezegd dat hij de tempel zelf zou afbreken, hij zei wel: ‘breek deze tempel maar af en ik zal hem in drie dagen weer opbouwen’.

            De tempelkritiek wordt een van de kenmerken van de vroege christelijke gemeenschap. Als kort na het ontstaan van de eerste christelijke gemeente Stefanus wordt opgepakt en zich voor het Joodse rechtscollege verdedigen moet, verklaart hij dat God niet in een huis woont dat door mensenhanden is gemaakt (Hand. 7:48). Bij het horen van de woorden zijn de rechters klaar met hem en wordt hij de stad uit gedreven en gestenigd. Een van de getuigen die bij de steniging aanwezig is, is Paulus, die dan nog Saul heet. Als hij uiteindelijk ook volgeling van Jezus wordt en hij het evangelie later in Athene verkondigt, herhaalt hij min of meer Jezus’ en ook Stefanus’ woorden: ‘De God die de wereld heeft gemaakt en alles wat er leeft (…) woont niet in door mensenhanden gemaakte tempels’ (Hand. 17:24). Blijkbaar is de dienst ‘door mensenhanden’ een kritisch thema in de vroege kerk. Christenen benadrukken de gedachte dat God niet manipuleerbaar is door mensenhanden. Mensen hebben God nooit ‘in hun vingers’.

Jezus en zijn leerlingen keren zich niet tegen de Joodse tempel en de vieringen daar. Wel wil Jezus de tempeldienst terugvoeren naar zijn oorspronkelijke bedoeling, vrij van commerciële belangen, vrij van eerbetoon aan de koning en aan Rome, en vrij van zelfgenoegzaamheid en prestaties van mensenhanden. Het Joodse volk heeft de tempel niet tot ‘bezit’ gekregen, alsof de tempel een automatisch recht is. Van meet af aan zijn er voorwaarden aan verbonden die door de profeten bij herhaling worden genoemd. Zowel land als tempel, kortom het hebben van een eigen koninkrijk is niet onvoorwaardelijk gegeven. God vraagt trouw en toewijding om de afspraken (het verbond) na te komen.

De christenen van Jeruzalem vechten daarom niet mee tegen de Romeinen bij de verdediging van Jeruzalem en de tempel in het jaar 70 AD. Eusebius schrijft dat de christenen van Jeruzalem door een profetie worden gewaarschuwd en naar Pella, een stad in Transjordanië, uitwijken (Eusebius, Historia ecclesiastica 3.5.3). Die mogelijkheid doet zich voor in november 66 AD, als een kleine Joodse overwinning op de Romeinen wordt behaald. Christenen vluchten, maar niet alleen zij, ook veel notabelen en rabbijnen, zelfs de bekende rabbijn Jochanan ben Zakkai (de grondlegger van het formatieve Jodendom) weet met list in een doodskist te ontkomen. Het is alsof zij in rap tempo een ‘zinkend schip’ verlaten, schrijft Josefus (Josefus, De bello Iudaico 2.555-556). Christenen vechten niet mee omdat zij Jezus’ tempelkritiek begrepen hebben en zijn onderwijs (‘zegen je vijanden’) en profetieën als richtsnoer nemen. Heeft Jezus ook niet gezegd dat gelovigen niet meer naar een berg en een tempel hoeven te gaan om God te zoeken? Het volstaat om door Gods Geest in oprechtheid te leven (Joh. 4:20-24.). Tempels op heilige bergen zijn niet meer nodig om te geloven.

(2) Een Herodiaans compromis

De tempel van Jeruzalem is de trots van Herodes de Grote (†4 v. C.) en het bevoegde religieuze gezag. Herodes komt uit een Edomitisch geslacht, heeft dus geen recht op de troon, en staat bekend om zijn enorme bouwprojecten waarmee hij het land Israël als een voor die tijd ‘modern’ en vooruitstrevend land op de kaart wil zetten. Er worden kosten noch moeiten gespaard om de tempel uit te bouwen, te verfraaien en tot een van de grote trekpleisters van de toenmalige wereld te maken. De Romeinse geschiedschrijver Tacitus bevestigt het bericht dat in de stad Jeruzalem een ‘ontzaglijk rijke tempel’ staat (Tacitus, Historiae V 8). Ook de Joodse Talmoed zegt: ‘Wie de tempel en toebehoren niet heeft gezien, heeft in zijn leven geen mooie gebouwen gezien. Welke? (…), de door Herodes gebouwde’ (bSukka 51b [V,1]). Het was een politieke meesterzet van Herodes om naast de vele Hellenistische projecten, zoals gymnasia, tempels, paleizen, havens en imposante monumenten, ook in Jeruzalem te investeren en de religieuze achterban tevreden te houden door de tempel te verfraaien. Men laat het gebeuren, maar ziet ook met lede ogen aan hoe vreemde symbolen, en ook ronduit heidense symbolen, de stad en zelfs de tempel bekleden.

Maar niet alle Joden leggen zich bij het Herodiaanse compromis neer. Velen stellen zich strijdvaardig op. In en om Jeruzalem, in de provincie Judea, wonen de meeste Joden die er belang bij hebben om de vrede te bewaren, omdat zij bij de tempeldienst betrokken zijn en belangrijke functies bekleden. Maar daarbuiten, met name in Galilea, wonen eenvoudige en ongeletterde burgers die kritisch staan tegenover de Judese elite. De wijze waarop het in de tempel in Jeruzalem toegaat is hun een doorn in het oog. Provincies als Galilea zijn broedplaatsen van Zelotisme en streven naar een compromisloze tempeldienst. Niet voor niets komt de beweging van Jezus voornamelijk uit die regio.

jerusalem 1314895 640

(3) Profetieën over een geschonden tempel

Ook na Jezus zijn er meerdere stemmen en signalen geweest die onheil over de tempel en de stad aankondigen. Ze zijn illustratief voor de centrale plaats die Joden aan de tempel toekennen en de politieke angst en onzekerheid die daar voortdurend mee samenhangen. In een van de zomers die leiden tot de oorlog met Rome zien meerdere mensen op meerdere plaatsen kort voor zonsondergang strijdwagens door de open hemel gaan. Niet lang daarna horen de priesters ’s nachts, als zij bezig zijn met voorbereidingen voor het Pinksterfeest, een massa stemmen binnen het tempelkwartier roepen: ‘we vertrekken vanhier!’ Ook gebeurt het dat de enorme deur van de oostelijke poort op het binnenplein van de tempel op een nacht vanzelf is opengegaan (bJoma 39b). De koperen deur is door tien personen nauwelijks in beweging te krijgen, laat staan door enkele opstandelingen. Het voorteken wordt door sommigen uitgelegd als een uitnodiging van God om zegen in ontvangst te nemen: ‘God heeft de deur ertoe geopend’. Maar de meeste rabbijnen, ook Jochanan ben Zakkai, leggen het voorteken anders uit: dit is een uitnodiging aan de vijand om binnen te komen en de tempel te schenden en te beschadigen. God laat het gebeuren (Josefus, De bello Judaico 2,293).

Zelf richt deze rabbijn zich enkele jaren voor de oorlog tot de tempel met de woorden: ‘Tempel, Tempel, waarom alarmeer jij jezelf? Ik weet over jou dat je echt verwoest gaat worden, want allang heeft Zacharia ben Ido over jou geprofeteerd: “Open je poorten, Libanon! Vuur zal je ceders verteren.”’ Ook treedt een zonderlinge figuur op, een eenvoudige boer met de naam Jezus, zoon van Ananias. In een tijd dat er nog betrekkelijke rust en vrede in Jeruzalem is, komt hij naar de tempel om het Loofhuttenfeest te vieren. Ineens begint deze Jezus in de tempel dingen te roepen die de mensen buitengewoon onrustig maken: ‘Een stem uit het oosten, een stem uit het westen, een stem uit vier windstreken, een stem tegen Jeruzalem en het heiligdom, een stem tegen de bruidegom en de bruid, een stem tegen alle mensen.’ De woorden zijn beangstigend. Het stemgeluid van de man houdt dag en nacht aan, niet maanden maar jaren. Hij wordt regelmatig ondervraagd, mishandeld en weer vrijgelaten. Als Jeruzalem uiteindelijk belegerd wordt en het ondenkbare gebeurt, sterft hij op zijn ronde over de muur. Iemand treft hem dodelijk met een steen (Josefus, De bello Judaico 2,300-309).

Deze profetische voorbeelden laten zien dat Jezus’ woorden met betrekking tot de tempel in zijn tijd breder worden gedragen. Hij en de eerste christenen zijn niet de enigen die het onheil zien aankomen.

(4) Paulus’ verwachting voor de tempel

In de verwachting van de apostel Paulus speelt de tempel ook een hoofdrol. Het is duidelijk dat voor hem Jezus’ komst aanstaande is en nauw met de ontwikkelingen rond de tempel samenhangt. Maar hij tempert de verwachting van hen die menen dat het al zover is. Eerst moet er een despoot komen die de tempelberg verovert en een beeld van zichzelf op het tempelplein zet ‘alsof hij God is’ (2 Thes. 2:1-4). De apostel grijpt hiermee terug op de Makkabeese oorlog ruim twee eeuwen eerder. Uit die oorlog stamt het motief van de ‘antichrist’. Op de achtergrond staat het schrikbewind van koning Antiochus IV Epifanes over Jeruzalem. Volgens Paulus doet zich binnenkort weer zoiets voor en dan zal Jezus wederkomen. Paulus vult de verwachting van Jezus over Jeruzalem hiermee aan. Jeruzalem wordt omsingeld, verwoest, en de tempel wordt geschonden.

Kritische gedachten

Welke kritische gedachten kunnen we naar aanleiding van Jezus’ visie op de tempel gebruiken om naar verwachtingen in onze dagen te kijken? Ik noem er vijf.

(i) Het is beslist niet zo dat Jezus als Jood tegen een tempel is, dat is uitgesloten, maar het is beslist ook niet zo dat elke tempel en tempeldienst voor Hem volstaat. Tempels, ook Joodse tempels, zijn gauw gecompromitteerd, omdat er belangen mee gemoeid gaan, bijvoorbeeld politiek en financieel. Hoe laat zich dit vertalen naar een eventuele nieuwe tempel in Jeruzalem?

(ii) Het type jodendom dat na de tempelverwoesting overleeft is het Farizese. We weten dat Jezus en al evenmin Paulus tegen Farizeeërs gekant zijn, maar zij zijn ook niet kritiekloos. Bepaalde groepen Farizeeërs zijn elitair en hebben een exclusieve benadering van hun geloof. Wie er anders over denkt wordt al gauw gediskwalificeerd of buitengesloten, zeker niet-Joden. Hoe laat zich dit vertalen naar een nieuw op te richten tempel en tempeldienst?

(iii) Niemand die met geweld een tempel in Jeruzalem wenst neer te zetten of te verdedigen kan zich op Jezus en de vroege christenen beroepen.

(iv) Uiteindelijk is een Joodse tempel geen doel in zichzelf. God aanbidden kan ook zonder tempel, zeker voor christenen uit de heidenen.

(v) Christenen die graag zien gebeuren dat er een nieuwe Joodse tempel in Jeruzalem wordt gebouwd, dienen zich rekenschap geven van Jezus’ onderwijs en opstelling. Een beroep op Jezus kun je wel doen als je wenst dat er weer en tempel komt, maar wat voor een tempel ligt ingewikkeld. Het kan geen christelijke wens zijn om wederom een tempel te hebben waar christenen (net als Jezus, Stefanus en Paulus) worden gearresteerd, veroordeeld en zelfs gedood. Dus over wat voor tempel en tempeldienst heb je het? Of zijn christenen kritiekloos en slikken zij Jezus’ woorden en die van Stefanus en Paulus in?

Jezus' tempelkritiek